Werklui
Geplaatst op 19 oktober, 2015
‘Je moet eens over ons schrijven,’ zegt Daley met een sigaret tussen zijn lippen geklemd.
‘Ja man,’ voegt Emiel toe.
‘Dan noem je mij Daley,’ zegt Daley.
‘En mij Emiel,’ zegt Emiel.
‘Ja,’ zegt Dlaley.
‘En waar moet ik het over hebben dan?’ vraag ik.
‘Gewoon, over ons, weet je. Dat is lauw,’ antwoordt Emiel.
‘Ik zal er over nadenken,’ zeg ik. De zon komt op, het licht prikt in onze ogen. We hebben de grootste heuvel van de dag overwonnen: de eerste drie uur in de ochtend, van zes tot negen. Ik pulk harde stukjes uit mijn ooghoek. Getver. Welkom op de zaterdag.
Ik weet niet zo goed hoe ik ze het best kan portretteren, mijn ploeg van de zaterdag. Ik geef leiding, maar eigenlijk is er geen sprake van de boel sterk aansturen, omdat iedereen weet wat zijn taak is. We komen binnen, we zetten koffie en drinken en werken. De meesten zijn na tien uur weer vertrokken.
We zijn een divers clubje van zes. Buiten het werk speelt de één FIFA, de ander heeft een motorrijbewijs. Ik schrijf verhaaltjes. Soms lezen de anderen mijn verhaaltjes. Dat is leuk, maar nu ik weet dat ze dit zullen lezen, wordt de druk alleen maar hoger. We hebben sinds kort er een meisje bij. Ik weet niet of zij ook mijn werk leest, maar ik vertel haar wel gênante verhalen over mijn middelbare schooltijd en waarom ik trefbal het allerergste op aarde vind.
Ik ben het oudst. Ik ben een mopperende bok. De kapitein van de kropsla en de baas van de bloemkolen. Ik werk hier sinds 2007. Misschien is dat te lang, maar zo lang het salaris leuk is en ik een zeventienjarig meisje kan vertellen waarom ik ooit in elkaar geslagen ben in een jongenskleedkamer na gym, gaat het best.
Dit werk kent een gevaarlijke gewenning. Je begint eens met een zaterdag en je voegt er een dagje aan toe. Voor je het weet, ben je opgeslokt door de Albert Heijn madness. Ik werkte afgelopen week en werk deze aankomende week vier van de zeven dagen. Voor mijn doen is dat veel. En je proberen te verzetten heeft weinig zin, want dat helpt toch niet. Je zit vastgeplakt aan een rooster en aan collega’s. Dus kun je er maar beter het beste van maken. En jezelf wijsmaken dat dit het leven is, omdat het tijdelijk dat ook is.
Wat zou hun verzoek nu eigenlijk echt inhouden, trouwens? Iets over Emiel en James schrijven. Willen ze op een voetstuk? Voor het harde werk dat ze leveren, ja, voor het feit dat de één altijd netjes veegt en vervolgens met de boenmachine alle tegels schoon boent. Of willen ze horen wat ik écht vind? Of ik weleens oprecht boos op ze ben? Hoe ik ze zie?
Ik denk niet dat we ooit die diepte zullen opzoeken, in elk geval niet hier, niet online, en al helemaal niet zonder drank. Of dat erg is, weet ik ook niet. En wat het qua teamuitje moet worden al helemaal niet. Maar het leukst zou op een zaterdag zijn. Zodat ik kan uitslapen en niemand af zal blaffen. Dat is pas echt lauw.
(Vergat ik per abuis bambino James. Die heeft een tijd in mijn team gezeten en is een van de bikkels die ’s ochtends om vijf, in plaats van zes, uur begon. Zijn stiefvader is de biologische vader van iemand met wie ik op de basisschool gezeten heb, want zo werkt het af en toe nu eenmaal in een dorp. Maar James wees me erop dat ik de schuilnamen verkeerd had opgeschreven en hij had nog gelijk ook. Het zijn trouwens allemaal verwijzingen naar het ‘binden’: een of twee touwtjes binden om karren met lege kratten, zodat ze bijvoorbeeld bij vervoer in een vrachtwagen niet tijdens de rit omdonderen.)
Rant: Sociala Constrictor
Geplaatst op 1 oktober, 2015
Ik heb een probleem met een sociaal concept en het gaat kinderachtig klinken. Het gaat om de meest minimale vorm van een gesprek: ‘hoi’ zeggen tegen elkaar.
Sociale netwerken bestaan uit kringen. Rondom jouw persoon staan je beste vrienden, de mensen die bovenaan je WhatsApp-, Messenger- en Snapchatlijstje prijken en de mensen op wiens bank je het meest hangt. Daarna de mensen die je wat minder vaak treft, maar nog steeds graag ziet of spreekt, enzovoorts. De buitenste lagen zijn vage kennissen of familieleden die je eens per jaar ziet.
Er zijn, wat betreft ‘hoi’ zeggen, een paar regels. Als je elkaar vanaf een paar meter ziet aankomen en je maakt oogcontact, moet je het zeggen. Op een feestje zul je na drie keer tegen elkaar opbotsen er ook aan moeten geloven. Je bevestigt met de ‘hoi’ elkaars aanwezigheid, of je nu wil of niet. En je zegt het altijd terug. Dat moet.
Een sociaal afgesproken norm is an sich geen probleem. We wensen elkaar bijvoorbeeld goede dingen toe (gezondheid, plezier, een smakelijke maaltijd). Het bevordert een goed gevoel. Maar wat betreft die normen voelt het vaak eenvoudiger en prettiger dan een ongewenste ‘hoi’.
Een ‘hoi’ bevestigt niet alleen bestaan van de ander, maar impliceert ook dat je daar blij mee bent. Stel: iemand zegt ‘hoi’, die heeft jou dan gezien en bevestigt daarmee ‘jij bent er, ik vind het leuk dat je er bent’. Maar dan komt dus de wurgslang van gegroet worden: gij zult teruggroeten. Al kun je de persoon niet uitstaan. Dus je doet het. De ander voelt zich goed, want jij hebt nu ook bevestigd dat de ander bestaat en dat je dat leuk vindt. Terwijl je er niets van meent.
Het gebeurt maar een enkele keer, maar het zal altijd door blijven gaan. Er is niemand die de ander uitnodigt voor een babbeltje om te zeggen dat je niets meer met de persoon te maken wil hebben. Hoi zeggen is als kerstkaarten, maar dan directer. Tot in de lengte van dagen zullen we elkaar voorschotelen dat we waarderen dat de ander bestaat. Merci dat jij er bent, maar eigenlijk heb ik niks meer met je. Nooit gehad ook.